logo Historische Vereniging Schiedam
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Stedelijke ontwikkeling > Zeven eeuwen wonen en leven in Schiedam

Woningbouw in Schiedam, vooruitzien in 1944


In het in 1944 opgestelde 'Memorandum over de Stedebouwkundige Ontwikkeling van Schiedam' en het op basis daarvan in 1944/1945 gereed gekomen 'Plan van Uitbreiding in Hoofdzaak der gemeente Schiedam' wordt voor het eerst in de Schiedamse geschiedenis vooruitgeblikt op de vermoedelijke ontwikkeling van de stad in een stedenbouwkundig plan. Het was - ook in andere steden - gebruikelijk dat bij stadsuitbreiding een plan werd gemaakt dat zich beperkte tot het actuele project, zonder afstemming op een visie voor de hele gemeente, laat staan afstemming op een regionale visie.

Voor Schiedam was het maken van een totaalplan extra moeilijk omdat het binnen de krappe grenzen van voor 1940 onmogelijk was om bij de te verwachten groei van de bevolking de nodige ruimten voor functies als wonen, werken, recreëren en verkeersdoeleinden aan te wijzen. Dit ruimteprobleem vond pas een oplossing met de toevoeging van grondgebied van de in 1941 opgeheven gemeente Kethel en Spaland.
Een verder beletsel was de lang bestaande onzekerheid over de claims die op Schiedams grondgebied zouden worden gelegd voor wegverbindingen tussen Rotterdam en Vlaardingen door en langs de stad, voor rijks- en provinciale wegen en voor spoorwegen. Ten derde was er onzekerheid over de plaats voor een oeververbinding over de Nieuwe Maas: zou die oostelijk of westelijk van het Wilton-terrein komen? Ook gegevens over de te verwachten economische ontwikkeling van de regio en daaruit af te leiden perspectieven voor Schiedam ontbraken lang.
Nadat in het in 1942 vastgestelde streekplan en in inmiddels uitgewerkte plannen van Rijkswaterstaat over deze kwesties behoorlijke duidelijkheid was verkregen, was de weg vrij om de grote lijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van Schiedam uit te zetten in een uitbreidingplan in hoofdzaken. Dit werd ook urgent gevonden, omdat na de oorlog een periode werd voorzien van sterke groei van de gemeente en noodzaak van belangrijke infrastructurele werken, waarvoor een goede planning en prioriteitstelling geboden was. Tegelijk werd beseft dat deze groei binnen enkele decennia zijn grenzen zou bereiken en dat dus de planning gericht moest zijn op het creëren van een optimale, in zekere zin definitieve stad.

Voor het onderdeel volkshuisvesting werden prognoses gemaakt voor het in die eindtoestand benodigde aantal woningen, de differentiatie naar typen, en geschikte woongebieden.
Een inventarisatie van de bestaande woningvoorraad moest duidelijk maken aan welke woningtypen de komende tijd behoefte bestond. In 1840 had Schiedam 12.000 inwoners, in 1900 27.000 en in 1944 65.000.
Het woongebied voor deze bevolking was - afgezien van enige gespreide bebouwing - aan de noodwestzijde begrensd door de Vlaardingerdijk en de Noordvestgracht. Woningbouw in Nieuwland was nog een toekomstplan en uitbreiding op het in 1941 bij Schiedam gevoegde gebied van de voormalige gemeente Kethel en Spaland moest nog op gang komen.
Dit woonoppervlak van 180 hectare telde in 1944 16.000 woningen, wat bij een bevolking van 65.000 neerkomt op circa 90 woningen en 360 bewoners per hectare. Het betekende een gemiddelde woningbezetting van iets meer dan 4. In 1920 bedroeg het gemiddelde aantal bewoners per woning circa 4,8; het daalde in 1934 tot 3,8, maar was door oplopende woningschaarste gedurende de oorlog weer gestegen tot ruim 4. Voor de komende decennia verwachtte men een verdere daling tot circa 3,5, welke daling medebepalend zou zijn voor het aantal in de toekomst benodigde woningen; hoe lager dit cijfer, des te meer woningen zouden nodig zijn per 1000 inwoners.

De opstellers van het Memorandum voorzagen - mede op basis van berekening van bestaande en te verwachten werkgelegenheid - een aanvankelijke stijging en vervolgens stabilisering van het inwonertal op 90.000 of 100.000 en maakten berekeningen van het daarvoor benodigde aantal en soort van woningen en benodigde ruimte. Bij een gemiddelde woningbezetting van 3,5 zouden rond 28.000 woningen nodig zijn. Berekening van toekomstige woongebieden gebeurde in samenhang met oppervlakteberekeningen voor werkgebieden, ontspanningsgebieden en verkeerswegen te land en te water. De genoemde relatie tussen werkgelegenheid en inwonertal gold als een belangrijk uitgangspunt; men wilde geen eenzijdige werkstad of eenzijdige woonstad. Mobiliteit van mensen was nog beperkt: wonen en werken moest dicht bij elkaar.

Bij de inventarisatie van de woningvoorraad werd onderscheid gemaakt tussen "eengezinswoningen", "beneden-en-bovenwoningen", d.w.z. 2 boven elkaar , "meer dan 2 woningen boven elkaar" en "etagewoningen".
Tot de genoemde 16.000 woningen behoorden ongeveer 1.000 woningen bij een winkel of bedrijf. Qua type bleken de verhoudingen: 22% eengezinswoningen, 62 % boven- en benedenwoningen en 16 % waarbij het aantal woningen boven elkaar twee of meer bedraagt.

Duidelijk was dat Schiedam in vergelijking met steden van een gelijksoortige grootte en economisch- geografisch milieu als Delft en Dordrecht een gering aantal eengezinswoningen had.

Eengezins-woningen Boven- en Beneden-woningen Meer dan twee woningen boven elkaar
Schiedam 22 % 62 % 16%
Delft 33 % 66 % 1 %
Dordrecht 80 % 20 %
Rijswijk 40 % 50 % 10 %
Voorburg 50 % 23 % 27 %

Van de eengezinswoningen in de Schiedamse woningvoorraad zouden er bovendien naar verwachting 1.300 door krotopruiming en sanering van de binnenstad moeten verdwijnen.
Het geringe aandeel eengezinswoningen in Schiedam werd verklaard door vergelijking met de nog ongunstiger woontoestanden in het nabije Rotterdam en door de weinig draagkrachtige ondergrond, die dure funderingen nodig maakt. Door deze omstandigheden waren in Schiedam de prijzen van bouwgrond veel hoger dan in andere middelgrote steden.
Het memorandum geeft een groot aantal gedetailleerde tekeningen en beschrijvingen van bestaande woningtypen, uiteenlopend van een 19e eeuwse "arbeiderswoning" aan de Grofbaan, met een begane grond van 30 m2, bevattende een woonkeuken, bijkeuken en bedstee, plus een zolder, tot royale "dubbele boven- en benedenwoningen" met 5 en 6 kamers aan de Burgemeester Knappertlaan.

De noodzaak om wegens de vereiste paalfundering in drie tot vier lagen te bouwen leidde tot ingenieuze oplossingen van op- en in elkaar passen van gestapelde woningen, als:

Een volledige woning op de derde verdieping (vierde laag), dus 9 meter boven de begane grond, werd in het algemeen niet wenselijk gevonden. Bij voorkeur werd de 3e verdieping opgedeeld in slaapkamers of badkamers voor een of meer onderliggende woningen.
Een speciaal door het gemeentelijk woningbedrijf ontwikkeld type dat dit probleem oploste en in diverse gemeenten is overgenomen, is de arbeiderswoning voor een groot gezin, gebouwd o.m. aan de Fultonstraat: 2 woningen op 1 benedenwoning; de benedenwoning met 5 kamers en de bovenwoningen 4 kamers verdeeld over de 1e en 2e verdieping.


Voorbeeld Burgemeester Knappertlaan


Voorbeeld Fultonstraat

Etagewoningen, d.w.z. woningen waarvan alle vertrekken op één verdieping zijn gelegen, waren er alleen op enkele markante punten, zoals omgeving Koemarkt.


Schematisch uitbreidingsplan in hoofdzaak


Eerste uitwerking (o.m. tuindorp Kethel)

Uitbreidingsplan in hoofdzaken

Voor uitbreiding van het woonareaal onderscheidt het Memorandum de gebieden: Nieuwland, Tuindorp Kethel en Oud-Mathenesse. Nieuwland zou goed zijn voor 7.000 woningen (20% eengezinswoningen, 30% boven- en benedenwoningen en 50% etagewoningen). Voor de nog resterende ruimte in Oud- Mathenesse rekende men 1.000 etagewoningen en 500 boven- en benedenwoningen, in bouwhoogte overeenkomend met de aanwezige hoge bebouwing, dit wegens de slechte grondgesteldheid.

Tuindorp Kethel was in eerste opzet een aaneengesloten gebied, grotendeels gesitueerd waar nu de wijk Spaland is, noordoostelijk van het dorp Kethel. Het gebied van de huidige wijken Groenoord en Woudhoek was niet voor woningbouw bestemd maar grotendeels voor agrarische doeleinden. De westgrens van het tuindorp viel samen met de direct westelijk van de dorpskom geprojecteerde provinciale weg Schiedam - Den Haag West, verder samenvallend met de Harreweg/Abtswoudseweg. Al rond 1950 is deze provinciale weg (waarvan de gereserveerde ruimte nog zichtbaar is) in de planning vervangen door de meer westelijk gesitueerde A4, waardoor vergroting van het woongebied mogelijk werd.

Ook het huidige tuindorp Kethel en Kethel-Oost waren in deze eerste opzet niet voorzien; dit gebied zou deel uitmaken van een omvangrijk recreatiegebied dat grotendeels samenvalt met het huidige Beatrixpark en aangrenzende sportterreinen. In een eerste uitwerking wordt echter het tuindorp voor een groot deel gesitueerd in de driehoek boven het huidige Beatrixpark, plus een gebied noordelijk van de Kerkweg tegen de spoorlijn en het huidige tuindorp.

In het tuindorp Kethel zouden alleen eengezinshuizen worden gebouwd, voornamelijk arbeiderswoningen, als compensatie voor het relatieve tekort aan eengezinswoningen in de bestaande voorraad en de noodzaak om, wegens de hoge grondprijzen, in Nieuwland veel meergezinshuizen te bouwen. Het uiteindelijke aantal woningen in het tuindorp - globaal geraamd op 5000 - zou mede afhangen van de definitieve verhoudingen in Nieuwland: zou in Nieuwland het percentage meergezinshuizen noodzakelijkerwijs nog hoger worden, bijvoorbeeld wegens hoog uitvallend inwonertal van Schiedam, dan zou dat tot meer bouw in het tuindorp kunnen leiden. Bij een fors lager inwonertal voor Schiedam kon in Nieuwland minder intensief worden gebouw, met meer eengezinswoningen aldaar en een kleinere omvang van het tuindorp.
Voor Nieuwland werd uitgegaan van 70 woningen per hectare. Dit is een hoge dichtheid, zelfs in vergelijking met het Amsterdamse uitbreidingsplan Slotermeer, maar hierbij wordt bedacht dat het in Amsterdam gaat om een stadswijk van 40.000 inwoners, ver van het stadscentrum, zodat er meer ruimte nodig is voor algemene voorzieningen in de stadswijk zelf dan in Nieuwland, dat daarvoor kan terugvallen op het stadscentrum.

Voor de toekomstige bouw van meergezinshuizen schetst het Memorandum een aantal varianten, waarbij de tot dan toe geldende beperking van de bouwhoogte tot 3 verdiepingen wordt losgelaten, zoals voor een type 4 etagewoningen boven elkaar, dat kort nadien onder meer in de Slachthuisbuurt is gerealiseerd. Aan galerijflats werd nog niet gedacht, noch aan veelvuldige toepassing van liften.


Voorbeelden voor toekomstige meergezinshuizen.

Met onze kennis van nu is het niet moeilijk te constateren dat de feitelijke ontwikkeling van het woningbestand in Schiedam in de decennia na 1944 op een aantal punten sterk afwijkt van de toen geformuleerde verwachtingen en aanbevelingen. Zo lijkt het huidige stadsdeel Schiedam-Noord weinig op het homogene laagbouw-tuindorp volgens het Memorandum.
Dit voorzag ook niet in woontorens die nu in de skyline van Schiedam de vertrouwde kerktorens en molens verdringen.

Marc Twain's uitspraak lijkt weer bewaarheid dat "voorspellen moeilijk is, vooral als het over de toekomst gaat". Het is vooral "verlengd verleden" - geëxtrapoleerde kennis van heden en recent verleden - dat het gereedschap vormt voor stedenbouwkundige planning. Doen zich nauwelijks voorspelbare ontwikkelingen voor zoals voor Schiedam de teloorgang van de scheepsbouw, of - wat ook elders in Nederland geldt - grote demografische veranderingen door gezinsverdunning en migratie, dan is bijstelling van plannen noodzakelijk.
Dit inzicht leidde ondermeer tot een nieuw uitbreidingsplan in hoofdzaak in de jaren ’60, waarin Schiedam-Noord een bijna totale hoogbouwwijk zou worden. En ook bij dit plan moeten we constateren dat twee decennia ervaring en voortschrijdend inzicht niet toereikend waren om een volledig realistische visie te vormen over het wonen in Schiedam tot in het derde millennium.
Het grootste verschil komt tot uitdrukking in het tegenwoordige ruimtebeslag per individu; we wonen nu niet met circa 100.000 inwoners in 28.000 woningen met gemiddeld 3,5 bewoner in het in 1944 voorziene woongebied, maar bezetten met 75.500 inwoners in 35.000 woningen, gemiddeld 2,15 per woning, de toen voor woningbouw voorziene ruimte plus oppervlakten minstens ter grootte van de wijken Groenoord en Woudhoek.

Eigenlijk is, nu Schiedam praktisch volgebouwd is, toekomststudie over woningbouw geschiedenis geworden en daarmee een passend aandachtsveld voor de Historische Verenging Schiedam .

M. Smit


Lees verder bij: Een langdurige noodmaatregel.


Bronnen



> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Stedelijke ontwikkeling > Zeven eeuwen wonen en leven in Schiedam