23-12-1351 | Graaf Willem IV bepaalt dat de baljuw op de eerste dinsdag na 2 februari (= Maria-Lichtmis) de schepenen en de raden (= burgemeesters) benoemt.
|  |
5-8-1451 | In een rechtszaak wordt het gerecht omschreven als bestaande uit baljuw, schout, burgemeesters, schepenen en raden.
|  |
8-8-1463 | Hertog Philips van Bourgondië, bijgenaamd de Goede, beperkt de bevoegdheden van de baljuw. Hij mag voortaan uit de resterende zeventien personen van een kiescollege van eenentwintig waaruit eerst twee burgemeesters en twee tresoriers zijn gekozen, alleen nog de zeven schepenen benoemen.
|  |
24-1-1528 | Een keizerlijk octrooi van Karel V ontneemt de baljuw de bevoegdheid de schepenen te benoemen . Tegelijkertijd brengt de keizer het college van 21 op 24 personen (het College van XXIV). De benoeming van burgemeester trekt hij naar zich toe. Tevens ontneemt hij het college van XXIV het recht zichzelf aan te vullen.
|  |
16-1-1576 | De stad koopt van de Staten van Holland het baljuw- en schoutambt.
|  |
12-4-1578 | Het baljuw- en schoutambacht worden aan Melchior Willemsz Welhoek verpacht. Na diens dood beslist men dat beide ambten voortaan verenigd zullen blijven.
|  |
5-9-1598 | De vroedschap besluit de ambten van baljuw en schout officieel in één persoon te verenigen. tevens wordt besloten de baljuw het voorzitterschap van het college te ontnemen, waarmee men diens macht inperkt.
|  |
10-5-1599 | De baljuw doet een poging om het voorzitterschap van de vroedschap te herkrijgen hetgeen hem niet lukt.
|  |
10-10-1618 | De baljuw doet opnieuw een poging om het voorzitterschap van de vroedschap te herkrijgen. Ook nu lukt dat niet.
|  |
12-2-1629 | Het stadsbestuur besluit dat de baljuw geen lid meer van de vroedschap is. (Later wordt dat weer teruggedraaid)
|  |
8-5-1638 | Het Pastoorshuis en de daarachter gelegen tuin aan het Oude Kerkhof waar oorspronkelijk de RK pastoors woonden, wordt door de kerkmeesters verkocht aan Rogier van der Houven, baljuw en schout.
|  |
20-2-1673 | De vroedschap herziet het besluit van 1629 waarin werd vastgesteld dat de baljuw geen lid meer van de vroedschap mocht zijn hetgeen later toch weer ongedaan werd gemaakt en stelt vast dat het baljuwschap voortaan voor drie jaar wordt verleend.
|  |
22-3-1688 | De ambtstermijn van de baljuw wordt opnieuw verlengd, nu van drie tot zes jaar.
|  |