![]() | |
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Documenten > 1898: Schiedamsche Courant / Kroningsnummer / 31 aug 1898 |
ELDEN is er te Schiedam opgewekter feest gevierd dan op den 31sten Juli 1846
toen Koning Willem II een bezoek aan deze stad bracht.
Nu, het geschiedde onder gunstige auspiciën; het doel van 's Konings bezoek toch
gold wel in de eerste plaats de eerste steenlegging aan de Schiebrug waarover
straks de treinen zouden rijden, die ons een gemakkelijk vervoermiddel zouden zijn
naar binnen- en buitenland, en voorts berustte de leiding van het feest in handen
van den energieken burgemeester, den toen reeds negen-en-zestig-jarigen Simon
Rijnbende, wiens hart brandde van begeerte om de stad zijner geboorte en inwoning
te doen groeien en bloeien: twee elementen om oorzaak te zijn van een waardig
feestbetoon.
En dat was er. Overal wapperden de vlaggen, zoodat, schrijft een ooggetuige, de
straten letterlijk door dezelve overschaduwd waren, en meest alle huizen waren
smaakvol met draperieën, bloemen en groen versierd, en zulks niet alleen voor de
woningen der rijken en aanzienlijken of langs de voornaamste straten, welke men
vermoeden kon, dat Z.M. zou doortrekken, maar tot in de afgelegenste buurten en
stegen; voor de schamele, woningen der armoede zag men de geliefde
vaderlandsche kleuren wapperen en met kransen van bloemen en eikenloof de
muren versierd.
De stad zelve was bij het huldebetoon voorgegaan; de openbare gebouwen waren
op passende wijze versierd en aan de Overschiesche Poort en voor het Stadhuis
waren eerepoorten opgericht.
Doch loopen wij op ons verhaal niet vooruit en zien wij eens eerst uit de officieele
stukken, hoe secuur door den burgemeester, die dit bezoek ten deele tot een van
particulieren aard wist te stempelen, de voorbereidingen waren getroffen. Slaan wij
de oude geschreven notulen na van de gemeenteraad -- en voor vijftig jaren, toen
men in de publieke zaak nog niet zooveel belang stelde als thans, bestond er nog
geen gedrukt officieel of officieus verslag -- dan zien wij hoe de burgemeester den
18 Juli den gemeenteraad van het voorgenomen bezoek van Z.M. in kennis stelde.
Wij lezen daar:
De voorzitter geeft te kennen, dat, vermits de komst van Z.M. aan de grens van het
territoir dezer stad door den Stedelijken Raad opgewacht en verwelkomd werd,
wordende mitsdien de Leden respectievelijk uitgenoodigd, om zich op het nader
daartoe vast te stellen tijdstip ten Raadhuize te vereenigen, ten einde zich,
vandaar gezamenlijk met rijtuigen te begeven buiten [...]
Overschiesche poort aan het Proveniershuis, waar Z.M. zoude worden afgewacht.
En hebben de Leden, ieder voor zich, deze uitnoodiging aangenomen, terwijl wijders aan
Burgemeester en Wethouders verzocht en overgelaten is, om al datgene voorloopig in gereedheid
te brengen, wat tot eene, behoorlijke receptie en onthaal van Zijne Majesteit kan geacht worden
noodzakelijk te zijn en over de daartoe benoodigde gelden uit de post voor onvoorziene uitgaven
of disponibele fondsen over dezen jare te beschikken.
Zoo had dus de burgemeester een ongelimiteerd crediet gekregen van den gemeenteraad, maar hij
misbruikte dat niet, want veel betaalde hij uit zijn particuliere kas. Een feestdiner, hetwelk hij zich
voorstelde den Vorst aan te bieden, kwam geheel te zijnen laste. Dit is zeker teekenend voor de
dagen van toen; thans zouden zeer zeker, waarde landsvorst aan eenige stad een bezoek brengt,
alle daaruit voortspruitende kosten ten laste der gemeenschap gebracht worden, waar ook stellig
veel voor te zeggen is. Niet als [...] als vertegenwoordiging der burgerij [...] hoofd daarvan
ontvangen Raad en burgemeester hunnen souverein.
Doch merken wij, hoe het hier toeging. De oude pronkstukken werden voor den dag gehaald,
waar die ter opluistering konden dienen, en zoo zien wij den burgemeester den 20sten Juli in eene
vergadering van het Dagelijksch Bestuur verschijnen met, verzoek om het stadstafelgereedschap,
dat nog ten Stadhuize berust, maar niet zeer fraai is, te mogen gebruiken.
Ziehier, wat de notulen van het College van burgemeester en wethouders, die wij niet. om de
belangrijkheid maar om der curiositeitswille hier afschrijven, daarvan melden:
Door den burgemeester de vergunning verzocht zijnde om bij het déjeuner dinatoir, dat hij van
voornemen is Z.M. aan te bieden, bij gelegenheid van Hoogstdeszelfs komst te dezer stede op
morgen gebruik te maken van de bij deze stad nog voorhanden zijnde, 2 paar zilver vergulde
lepels en vorken, 2 tafelmessen en een rood fluweel, met goud geborduurd kussen, in der tijd
voor een bezoek van keizer Napoleon te dezer stede in gereedheid gebracht.
Is besloten aan dit verzoek te voldoen en mitsdien den stadsontvanger onder wiens bewaring de
bedoelde voorwerpen berustende, zijn, tot dervelver exhibitie de vereischte bevelen te geven.
Vermelden wij nog wat van de gemeenteraadsvergadering van 25 Juli 1846 in de notulen is opgeteekend. Wij lezen daar:
De heer Burgemeester heeft gecommuniceerd, dat hij van voornemen is, bij gelegenheid van Zr.
Ms. komst ter dezer stede aan H.D. ten zijnent, een déjeuner-dinatoir aan te bieden en gaarne
zien zoude, dat eene Commissie van drie Leden uit deze vergadering, welke hij mitsdien daartoe
uitnoodigt, aan dat Déjeuner deelnam, met verdere mededeeling, dat het Lid van den Raad, de
Heer A. Knappert, bereids in deszelfs betrekking van fungeerend president van de Kamer van
Koophandel en Fabryken alhier, door ZEd. Achtb. tot de bijwoning van dat déjeuner
uitgenoodigd is en die uitnoodiging heeft aangenomen;
En is, op verlangen van den Burgemeester door de Leden eene commissie benoemd, bestaande
uit de Heeren L. Knappert Czn., F.J.C. van der Schalk en A.F. Schade van Westrum, ter
bijwoning van het bewuste déjeuner dinatoir, welke Commissie nader op verzoek van den
Burgemeester, is gecompliceerd met de Heeren A. Prins, A. Schieveen, R.A. van Bol'es, J.F. de
Greve en Mr. P. Loopuyt, hebbende de overige leden zich om verschillende redenen, daarvan
geëxcuseerd.
Zoo naderde eindelijk de gewichtige dag.
In den ochtend van den 31sten Juli werd eene raadsvergadering gehouden, waarin de laatste
besprekingen omtrent het koninklijk bezoek werden gehouden, en op voorstel van den voorzitter
besloten word om ingevolge het besprokene op den 18 Juli, Z.M. den Koning aan de grens der
stad "collegialiter" af te wachten.
De gouverneur der provincie werd hierop ter vergadering binnengeleid en deze verzocht zich bij
den Raad te mogen aansluiten.
En hebben zich diensvolgens -- aldus luidt het in de notulen van den stadssecretaris mr. A. Vernède
-- diensvolgens de Heer Staatsraad Gouverneur voornoemd en de Leden met derzelver secretaris,
in rijtuigen daartoe door de zorg van den Burgemeester in gereedheid gebracht, begeven naar de
grens van het territoir dezer stad, buiten de Overschiesche poort, alwaar Z.M. de Koning
ongeveer ten 11 ure aangekomen zijnde door den Burgemeester in korte bewoordingen is
verwelkomd en door, den Raad, voorafgegaan en gevolgd van een piket schutterij naar het
Raadhuis is geconvoyeerd. Aldaar aangekomen zijnde heeft de Heer Burgemeester de Leden van
den Raad, met derzelven secretaris aan Z.M. voorgesteld en na Hoogstdenzelven voor de eer aan
deze stad bewezen, namens de Burgerij oprechten dank betuigd te hebben, de belangen en het
welzijn dezer stad, in alleszins krachtige en plechtige bewoordingen aan de Hooge bescherming
van Z.M. aanbevolen, zijnde deze toespraak van den Burgemeester op eene allezins minzame
wijze door Z.M. beantwoord, die tevens bij die gelegenheid van Zijne hooge belangstelling in den
bloey van den Handel en het Fabrykwezen dezer stad, de ondubbelzinnigste verzekering wel
geliefde te geven.
En is daarna de vergadering door den voorzitter gescheiden.
Aldus het synthetisch verslag van den voortreffelijken stadsgeheimschrijver.
Voor echter deze plechtige raadszitting, plechtiger dan er wel immer te Schiedam eene gehouden
is, werd aangevangen, had de Koning aan zijne Schiedamsche onderdanen gelegenheid gegeven
om hem te huldigen. Z.M. betrad het bordes van het Stadhuis en het is van dit moment, dat een
inwoner dezer stad, de heer Barnouw, een teekening heeft ontworpen, die nog in menig
Schiedamsch huis wordt bewaard.
Wij mogen niet te uitvoerig worden en moeten derhalve menige bijzonderheid van dit laatste
koninklijke bezoek aan Schiedani laten rusten.
Eene audiëntie ten Raadhuize, waarvan door vele colleges, corporaties en particulieren werd
gebruik gemaakt, volgde, waarna, eene inspectie plaats had over de Schutterij, die onder
commando stond van den toenmaligen majoor H.W. Roelants. Over de geoefendheid der
Schutters gaf Hoogstdezelve, naar een verslaggever meldt, zijne bijzondere tevredenheid aan den
kommandant te kennen.
Eenige bezoeken werden alsnu gebracht. Het eerste gold de branderij van den heer J. G. Beukers
en de mouterij ,,de Olyphant'' van de heeren Nolet en van der Burg. Na een bezichtiging van de
sluizen aan de Buitenhaven, reed men in open rijtuigen naar de werf ,,De Nijverheid'', waar een
aantal in aanbouw zijnde schepen - gulden tijd! - werden bezichtigd, onderwijl Zr. Ms. fregat de
E e n d r a g t , dat voor de stad op de rivier lag, saluutschoten loste.
Ten slotte bezichtigde de Koning nog de ijzergieterij van den heer A. Nolet, waar o.a. in
tegenwoordigheid van Z.M. een stuk ijzer gegoten werd, prijkende met de woorden ,,Leve de
Koning, 1846''.
Om vier uur reed men terug naar de woning van den burgemeester, waar het déjeuner dinatoir zou
plaats vinden. De maaltijd werd, naar een berichtgever uit dien tijd mededeelt, niet weinig
opgeluisterd door de keurige hoornmuzijk der Schutterij, welke zich bij afwisseling met die van
het corps van den heer Koens, in den achter het huis gelegen tuin liet hooren. Met groote
hartelijkheid werd aan tafel, eerst door den burgemeester, daarna door Z.M. gesproken, terwijl er
een gezellige, ongedwongen toon heerschte. Om zes uur stond men op; alle deelnemers aan het
diner deden Z.M. in open rijtuigen uitgeleide, terwijl de kommandant der schutterij naast Z.M.
reed.
Toen had de plechtigheid plaats, waarvoor de Koning in de eerste plaats gekomen was, de eerste-steenlegging van de spoorbrug over de Schie.
,,Aan het in de nabijheid dezer stad gelegen station van de Hollandsche, IJzeren Spoorweg gekomen,'' aldus meldt een ooggetuige, ,,verliet Z.M. het rijtuig en begaf zich met zijn geleide ter plaatse waar de brug aan de Schie moest gelegd worden, van welke het Hoogstdezelve behaagde, op daartoe gedaan aanzoek van den ingenieur-directeur F.W. Conrad, den eersten steen te leggen; in tegenwoordigheid van den heer Burgemeester der gemeente Oud- en Nieuw Mathenesse en aldaar aanwezige Beambten.''
Ook hier werden weder toespraken gehouden door Schiedam's burgervader en Z.M. den Koning,
waarna de laatste de terugreis naar 's-Gravenhage aanvaardde.
Zoo behoorde ook dit bezoek weder tot het verledene. Tot laat in den nacht bleef de burgerij in
feestelijke stemming de straten der stad vullen en vooral jegens den burgemeester aan wiens
initiatief dit koninklijke bezoek wel in de eerste plaats te danken was geweest, uitte zich de
tevredenheid en dank der burgerij.
Den 5den October van hetzelfde jaar werd als hulde en erkentenis voor de waardige wijze,
waarop de burgemeester de eer der stad bij gelegenheid van de ontvangst des Konings
gehandhaafd had, hem door de leden van den Raad dan ook een zwaar zilveren schenkblad ten
geschenke aangeboden met het volgende opschrift:
Wij hebben getracht in deze courant van dit schenkblad eene reproductie op te nemen; na
aanhoudende correspondentie is ons dit echter niet mogen gelukken.
Historische Vereniging Schiedam
te Schiedam, den 31 Juli 1846.
Hulde aan den Burgemeester der stad Schiedam
SIMON RIJNBENDE
door den Raad derzelve stad als tolk der
Burgerij.
Van de officieren der Schutterij ontving de heer Rijnbende nog een prachtig étui met theelepels en
toebehooren, met een gepast opschrift, ten geschenke, dat onder dankbetuiging voor genoten
eerbewijzen, met veel plechtigheid, bij muziek en fakkellicht, werd aangeboden.
Ten slotte rest ons nog de plicht, melding te maken van eene serie gelegenheidsgedichten over het
koninklijke bezoek, waarvan, zooverre wij weten, die, gevloeid uit, de pen van de heeren J.
Lechner, ds. P.J.V. Dusseau en W.P. Razoux (de man van de gedichtjes van ,,Piet de smeerpoes''
en d.g.) wel de bekendste zijn.
Uit de privé-collectie van G. Robberegt / dig. F.Rosman
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Documenten > 1898: Schiedamsche Courant / Kroningsnummer / 31 aug 1898 |